Er is een stuk weedom dat de mens alleen moet dragen,
of liever gezegd, dat hét mens alleen moet dragen,
want ’t gaat om de vrouw die dik wordt.
De wereld zal er geen traan om laten, de wereld
lacht erom. Nergens is heul te vinden, het is een peilloos
verdriet.
Hebt u ooit horen zeggen: Wat heb ik toch met die
Emma te doen, ze wordt zo dik? Nee, men zegt met
leedvermaak: Wat wordt die Emma een moeke, hè?
En wat kan Emma doen? Eens was ze een rank,
slank meisje, een buigzame, prille berk. Nu wordt
ze langzaamaan een walvis, ze draagt een korset, en
boven dat korset ziet men kwabbeltjes; ze wordt zo
zoetjesaan wat veel vrouwen in dit land zijn: georganiseerde
boter.
Soms gaat ze voor het nijlpaard staan in Artis en
zegt bitter: Jij hebt het makkelijk. Jij denkt: ’t komt
er niet op aan hoe ik eruitzie als ik maar gezond ben.
Och, was ik maar een vrouwtjesnijlpaard.
Dan vat ze al haar moed weer samen in haar mollige
handen, klemt de tanden op elkaar, roept het figuur
van Rita Hayworth op voor haar geestesoog en zegt:
Ja, ik wil.
En dan komt het dagelijks vonnis weer. Het dieet,
’s morgens een droog toastje, thee zonder suiker. ’s
Middags sla en radijs en rauwe dit en rauwe dat, alles
rauw en groen. ’s Avonds mager vlees, geen jus, geen
aardappelen, weer rauwe zus en rauwe zo. Nee, dank
u, geen taartjes, nee, dank u, geen bonbons, nee, geen
klontjes, dank u.
De lijn? spot de vriendelijke gastvrouw achter de
taartjesschaal.
De lijn, zegt Emma stil. En ze drinkt haar bittere
thee.
Een dikke vrouw wekt nooit medelijden. Een dikke
vrouw kan niet eens tragisch doen, dan wordt het
mal. Ze behoort zich zelfs nog af te vragen: Heb ik het
recht om dik te zijn, waar zovelen op aarde nooddruft
lijden?
Dan maar weer ochtendgymnastiek, wippen met de
benen en kreunend touwtjespringen voor ’t open raam
met vervloekingen in ’t hart en roeien op de Amstel als
’t koud en guur is en wandelen over de eerste wandelweg
en wandelen over de tweede wandelweg.
Er staan aanlokkelijke advertenties in de krant
van vermageringspillen met foto’s erbij: Kijk, zo was
ik vóór ik Bobo-pastilles nam en... (volgend plaatje)
...moet je zien hoe rank ik nu ben. Ja, maar die Bobopastilles
helpen Emma niet. Ze blijft aanwassen.
Vroeger
hoorde je wel eens van filmsterren in Amerika, die
een stuk lintwurm inslikten en op die manier haar lijn
miniem hielden. ’t Is een beetje griezelig en boven
dien is het tegenwoordig niet zo eenvoudig om aan
lintwurm te komen. ’t Zou allemaal erg makkelijk zijn
als je naar de Bijenkorf kon gaan en op de afdeling
Lint en band kon vragen: Geeft u mij een half el lintwurm,
juffrouw. Zij zou dan de lintwurm van het stuk
afwikkelen en een half el voor haar afknippen. Maar in
deze behoefte is ook al weer niet voorzien. ’t Blijft bij
de marteling van sla en zure biet en springen maar van
hops in ’t morgengrauwen.
Dan komt er een dag waarop Emma in een gevaarlijke
stemming is, een stemming van: thans kan iedereen
doodvallen.
Dan gaat zij bloeddorstig de stad in en eet in haar
eentje een groot diner op, kippenpasteitjes en vette
paling en varkensfricandeau met zalige jus, gebakken
aardappelen, doppertjes, pudding met slagroom, koffie
met vier klontjes en een enorme mokkapunt toe.
Ze eet het grommend en knorrend, met een wellustig
gevoel van wraak op heel de spottende wereld.
En pas bij de laatste hap zachte crème komt het berouw.
Wáárom, o, wáárom deed ik dit; achteraf was
het toch niet nodig?
Dan gaat ze weg, de mokkapunt brandt in haar, in
een etalageruit ziet ze haar omvangrijkheid en niemand,
niemand kan beseffen hoe diep deze wroeging
is.